- position
- position [pooziesjõ]〈v.〉1 plaats ⇒ ligging, positie, stand ⇒ 〈leger〉 (op)stelling2 houding ⇒ stand, positie ⇒ 〈figuurlijk〉 standpunt3 situatie ⇒ toestand, staat, stand 〈van zaken〉 ⇒ saldo, fase 〈van ziektebeeld〉4 sociale positie ⇒ (hoge) functie, rang klasse, niveau5 plaatsing ⇒ opstelling6 (het) stellen♦voorbeelden:1 position clé • sleutelpositieposition des joueurs • opstelling van de spelersprendre une position • zijn plaats innemen; 〈leger〉een stelling betrekkenposition au point mort • nulstand, vrij 〈van autoversnelling〉en position de marche, en position de fonctionnement • in bedrijf 〈machine〉〈sport en spel〉 être en première position • op kop liggen2 position fausse • verkeerde houdingposition politique • politieke overtuigingexposer sa position • zijn standpunt uiteenzettenprendre position contre, pour • stelling nemen tegen, voor〈informeel〉 prendre la position horizontale • plat gaan〈leger〉 rectifier la position • in de houding gaan staandans une position verticale • rechtopstaanden position! • op uw plaatsen!se mettre en position • klaar gaan staan, zijn plaats innemenrester sur ses positions • op zijn standpunt blijven staan3 position d'un compte en banque • banksaldoêtre dans une meilleure position • er beter voor staanêtre en position de 〈+ onbepaalde wijs〉 • in de gelegenheid zijn om te, kunnen4 par sa position • vanwege zijn (sociale) positie6 position d'une thèse • formulering van een stellingf1) plaats, positie, stand2) houding3) standpunt4) situatie5) klasse6) opstelling7) (het) stellen
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.